website De Tempel
|
Hoogstraat en Botersloot
|
Over Hoogstraat en Botersloot - nieuws juli - december 2007 - nieuws januari- juni 2007 - nieuws 2005-2006 - 18 april 2008 - 8 maart 2008 - 24 februari 2008 - 19 januari 2008 - 22 december 2007 - 28 november 2007 - 2 oktober 2007 - 29 augustus 2007 - 30 mei 2007 Homepage Euro Relais Vakantiehuizen |
De Statendam staat aan de Binnenrotte op de oudste plek van Rotterdam de Rotte-dam, maar ook aan de Hoogstraat en de Botersloot.
De Hoogstraat is ontstaan op de dijk die, voor en na de
dam in de Rotte, de waterkering vormde tussen Maas en stad. Het traject is deel van de oude zeewering, Schielands
Hoge Zeedijk, die van Vlaardingen tot aan Gouda loopt. Ook het oude raadhuis viel ten prooi aan het bombardement op 14 mei 1940. Waar het stadhuis stond wordt, ongeveer aan de rechterkant ervan, de Statendam gebouwd.
De Hoogstraat was voor de oorlog een geliefde winkelstraat voor de Rotterdammers. Door het bombardement in 1940 is de Hoogstraat bijna geheel verwoest. Vanaf de Coolsingel zijn na de oorlog de grote winkels teruggekomen en soms al weer verdwenen. Zoals bijvoorbeeld Galeries Modernes.
De Botersloot Hierboven noemde ik al de Gedempte Botersloot. Dat betekent dat er daarvoor al een Botersloot van oorsprong een wetering. Het moment voor het dempen en na het dempen is op deze briefkaart vastgelegd. Het dempen vond reeds plaats in 1866. Op de twee afbeeldingen is duidelijk de Prinse Kerck te herkennen. Op de plaats van de kerk staat nu het oude gebouw van de Gemeentebibliotheek. De kerk werd er voor afgebroken. Op de volgende ansichtkaart van de Gedempte Botersloot is de Prinse Kerck rechts op de hoek nog te zien. Er voor een levendig markttafereel. Op de volgende ansichtkaart kruist de Gedempte Botersloot de Meent (rechts) en de Heerestraat (links). In deze straat woonde Pietje Bell volgens de boeken van Chris van Abkoude. De nu oude bibliotheek is links halverwege de Gedempte Botersloot te zien en aan het einde van de straat een glimp van het voormalige stadhuis aan de Kaasmarkt.
Vleeshal Na de grote verwoesting door het bombardement werd de Gedempte Boterloot weer gewoon Botersloot genoemd. De Nederlandse soldaten van Napoleon: Jan Zuijdmeer In 1813 wordt Jan Zuijdmeer uit Rotterdam opgeroepen voor actieve dienst. Om zijn verliezen van 1812 goed te maken rekruteert Napoleon nu jongens die in eerste instantie de dienst konden ontlopen vanwege hun hoge lotnummer. Jan doet nog een poging om afgekeurd te worden vanwege een ernstige val op zijn hoofd in 1810, maar de verklaring die een chirurgijn opstelt mag niet baten. Niet alleen wat zijn naam betreft is Jan het prototype van Jan Soldaat; hij komt ook voort uit het gewone volk. Jans vader, Jan Zuijdmeer senior, is zakkendrager van beroep. Hij lost zakken met graan uit de schepen en draagt ze naar de pakhuizen. Jans moeder werkt als visvrouw op de zeevismarkt. In 1813 bestaat het gezin uit vader, moeder en de zonen Jan jr., Klaas en Evert. De dertienjarige zoon Anthonie is eind 1812 overleden. Het gezin woont in een kamer aan de Botersloot – een kleine behuizing die gebruikelijk is voor een arbeidersgezin. Ook Jan Zuijdmeer schrijft zijn ouders over zijn belevenissen als soldaat. Zijn brieven zijn niet bewaard gebleven, maar de antwoorden die zijn ouders stuurden wel: een serie van tien epistels die zeer uitzonderlijk is. Ze geven een zeldzame indruk van de belevenissen van het voetvolk in Napoleons leger, maar vooral van de beslommeringen en zorgen aan het thuisfront. In de brieven van het thuisfront lijkt de oorlog opmerkelijk ver weg. De epistels ademen een aandoenlijke huiselijkheid uit. We zitten letterlijk aan tafel bij het gezin Zuijdmeer. ‘Jan u moeder zegt dat ze zoo verlege zit met aardappele te schille nu jij weg bend,’ laat vader bijvoorbeeld weten. Op de kamer is het in de zomer van 1813 een drukte van belang, want ‘ons Lortye’ heeft op 1 juli vijf ‘aardige mooije kleyne hontjes’ op de wereld gezet. Met enig gevoel voor humor voegt vader eraan toe: ‘De kraamvrouw en de kinderen zyn na tijdsomstandigheyd zeer welvarende.’ De honden zijn niet de enige huisdieren, want het gezin houdt ook twee vinken in kooitjes. De angst voor wat komen gaat vinden we terug in een bijna overbezorgdheid van de ouders over het lot van hun zoon. Op 11 oktober 1813 schrijft vader verontrust dat hij nog geen reactie heeft ontvangen op zijn eerdere brief van 6 oktober! Het voorgevoel dat er iets niet helemaal in orde is, is in dit geval overigens juist. Zoon Jan bevindt zich op dat moment in het hospitaal in Wesel, een vestingstad aan de Rijn. Het 124e regiment ligt daar vanaf augustus 1813 in garnizoen, na een mars vanuit Abbeville. Op 26 oktober wordt Jan ontslagen uit het hospitaal, maar waarschijnlijk is hij nog niet volledig hersteld. In november 1813 komt Wesel in de frontlinie te liggen. Napoleon heeft de Slag bij Leipzig verloren en Duitsland ten oosten van de Rijn opgegeven. Af en toe laten kozakken zich al voor de vesting Wesel zien. Een belegering zal vermoedelijk niet lang op zich laten wachten. Als voorzorgsmaatregel worden zieke en gewonde soldaten alvast naar het binnenland van Frankrijk gedirigeerd, zodat ze de belegerde vesting niet tot last zullen zijn. Ook Jan Zuijdmeer behoort tot de zieken die worden geëvacueerd. Via Venlo en Roermond komt hij op 9 december 1813 aan in het hospitaal van Maastricht. Hij verkeert in het gezelschap van zijn Friese kameraad Jan Pieter Boeijenga – hun namen worden na elkaar genoteerd in het register van het hospitaal. In de garnizoenssteden heersen op dat moment besmettelijke ziekten als dysenterie. De opeenhoping – onder weinig hygiënische omstandigheden – van verzwakte soldaten die zijn teruggekeerd uit de veldtocht in Saksen, leidt tot een onvoorstelbare sterfte. Alleen al in Maastricht overlijden ze in honderdtallen. Het is niet onaannemelijk dat Jan Zuijdmeer en Jan Pieter Boeijenga ook een dergelijke ziekte onder de leden hebben. Toch voelen ze zich na een dag hospitaal alweer sterk genoeg om de reis te hervatten. Op 10 december 1813 schrijft de dienstdoende arts een bewijs van hun ontslag uit het Maastrichtse hospitaal. Bedelaars Wat ze in de dagen erna precies doen, blijft onduidelijk. Ze maken in ieder geval geen deel uit van een officieel ziekentransport, dat hen verder naar het zuiden zou brengen. Ze lopen noordwaarts, langs de Maas, en zijn formeel gezien op de weg terug naar Wesel. Het kan bijna niet anders of ze proberen naar Holland te reizen, dat zich al ontworsteld heeft aan het Franse gezag. Als een soort bedelaars zullen ze hebben rondgezworven. Op 20 december 1813, tien dagen na hun ontslag uit het Maastrichter ziekenhuis, kloppen ze aan bij een boerin in het (Limburgse) dorp Sint-Joost. Zij geeft hun melk te drinken en laat hen slapen op de hooizolder. De volgende dag staat Jan Zuijdmeer niet meer op. Hij is in zijn slaap overleden. Zijn kameraad Jan Pieter Boeijenga sterft enkele uren later. De officier van justitie van het arrondissement Roermond neemt op 22 december polshoogte en laat een arts de lijken onderzoeken, maar deze constateert een natuurlijke dood. De soldaten zijn gestorven zonder ooit gevochten te hebben. Hun overlijden moeten we welhaast op het conto zetten van verzwakking in combinatie met een besmettelijke ziekte. Als onderdeel van het gerechtelijk onderzoek neemt de officier van justitie alle documenten in beslag die de soldaten bij zich droegen, waaronder de brieven die Jan Zuijdmeer van zijn ouders heeft ontvangen. De overleden soldaten worden begraven op het plaatselijke kerkhof. In Rotterdam heeft prins Willem enkele weken eerder al een triomfantelijke entree gemaakt. De geschiedenis krijgt een andere wending. Voor de Hollandse soldaten van Napoleon als Jan Zuijdmeer jr. rest de vergetelheid. Keer op keer herdenkt de nieuwe Nederlandse staat de overwinning op Napoleon in de Slag bij Waterloo. Voor degenen die aan de zijde van Napoleon hebben gevochten, is geen plaats in de vaderlandse geschiedenis. Citaten uit het artikel De Nederlandse soldaten van Napoleon door Joost Welten. Historisch Nieuwsblad (HN nr. 8/2008) En hoe beoordeelt men in 2007 de Botersloot? In haar artikel Rotterdam had veel intiemer kunnen zijn laat Yvonne Keunen Paul van de Laar van het Schielandhuis aan het woord. Wat als de Duiters in 1942 geen bouwstop hadden afgekondigd? En wat als stadsbouwmeester W.G. Witteveen zich niet de woede van architecten op de hals had gehaald door zich in zijn wederopbouwplan tot in detail met gebouwen te bemoeien? „Dan was Rotterdam een stuk intiemer geweest.’’ . . . De stadshistoricus vergelijkt de sfeer van de stad van Witteveen met die van het Duitse Münster. „Het zou de sfeer hebben gehad van de Botersloot. Veel mensen zouden dat gezelliger hebben gevonden.’’ Dat wil niet zeggen dat Witteveen een ouderwets plan maakte. In tegendeel, stelt Van de Laar. „In zijn plan stelt hij voor om de zeewaterkering te verplaatsen van de Hoogstraat naar de Boompjes. Daardoor komt een groot deel van het centrum ineens wel binnen de dijk te liggen. Een oplossing die is uitgevoerd. Het plan Witteveen is een modern Rotterdam met een vette knipoog naar de vooroorlogse stad. Niet te vergelijken met de volstrekt andere stad die werd gebouwd.’’ www.ad.nl/rotterdam/stad/ 25 juli 2007. Voor deze pagina werd gebruik gemaakt van Hugo van Hoek Wandelingen door Oud-Rotterdam herinneringen aan het straatbeld van een halve eeuw geleden. Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 1987.
Bekijk ook deze pagina's:
|
Gewijzigd: 16 februari 2013